Gelukkig
Gelukkig dat er na de winter
toch nog wat water valt waardoor
de polder geurend groent en groeit,
we door de resten van het oude riet
toch weer de zegening ervaren
van elke druppel, hoe hij telt,
hoe hij als jong en lenig kruid
naar wervelende wasdom snelt.
Gelukkig staan nog steeds
de akkers bol,het weiland groen,
de bomen bijna vol met loof en
zingen alle vogels als vanouds.
Het fluitenkruid langs alle dijken
groet ieder die hier wandelfietst.
Gelukkig hebben kreken zich met jong,
van leven tintelend smaragd omringd
en houden ons een klare spiegel voor:
een bede om wat zorg te dragen
voor elkaar en voor het land en
voor die schaarse schone dagen.
mei 2024
Oktoberliedje
Oktober kromt haar hoge rug
en strekt haar zompig blauwe armen
nog even voor de schone strijd
tussen het ritselende loof begint.
Vanuit de kruin van bonte populieren
schuifelen hier droog en ratelend
de bladeren hun laatste aria,
hun traag en treurend najaarslied.
De Wase akkers snakken rusteloos
en bol en bruin als boerenbrood
naar ’t lang verwachte hemelvocht.
Daar in de brede, lange schaduwen
op de nog zomergroene wei
herkauwt benedendijks het vee,
terwijl het versgeploegde veld
nog nablinkt van het ochtendgrijs.
Het bronzen licht omlijst de kreken
waar alle leven nog voor even
verpoost onder aloude westenwind,
onder de welgezinde stralen
van ’t zomertje van Sint-Michiel.
Hier kan een mens nog dromend denken,
zijn fraaie, stille wegen gaan.
Hier kan hij altijd weer zijn heimwee,
zijn angst, zijn zorgen en verlangens,
en ook zichzelf proberen te verstaan.
© Paul Vereecken, oktober 2023
Werk van Aleydis De Bock
werk van Aleydis De Bock
werk van Hugo De Bodt
Waasland '22
Ik wil je wel vertellen
van dit land met duizend dorpen,
van de vlakten der rivieren,
van de akkers en de dieren.
Ik wil je wel vertellen
van het Waasland, van zijn steden
met hun mooi maar zwaar verleden,
van de vriendschap, van het heden.
Dat wil ik je wel vertellen kind,
dat de stralen van de winterzon
en de eerste luwe lentewind
ons vertellen hoe het ooit begon.
Ik wil je wel vertellen
van een jeugd langs groene dreven
met daarin de droom verweven
van een vrij, zelfstandig leven.
Ik wil je wel vertellen
van de wijsheid van de ouden
die een toekomst voor ons bouwden
met een blik die nooit benauwde.
Dat wil ik je wel vertellen, kind,
dat de koude van een najaarsnacht,
zijn betoverende kleurenpracht
ons vertellen hoe het ooit begon.
Ik wil je wel vertellen
van de bolle groene velden,
van de broosheid van de woorden
in de dorpen in het noorden.
Ik wil je wel vertellen
van de klaarheid van de morgen,
van de eigenheid van dorpen,
van het werken, van het zorgen.
Dat wil ik je wel vertellen, kind,
dat dit Vlaanderen zijn mensen bindt
en ook na een bange winternacht
elke tochtgenoot oprecht verwacht.
Dat wil ik je wel vertellen, vriend,
hoe gastvrijheid hier zijn naam verdient,
met de mens die langs het wuivend riet
voor elk ander mens een toekomst ziet.
©Paul Vereecken, 11 juli 2022
(tekst zoekt melodie, mail dijk10@skynet.be)
Vossen
Ik ken de dijken en de dreven,
de polders van het oude land.
Ik kleed me in de sluwe kleuren
van zon en wind en zomerzand
Mijn blik is waakzaam in de nacht.
Ik sluip langsheen de hoge bomen,
de oren spits, de spieren strak.
En achter stille polderstallen
vind ik de prooi die ik verwacht.
Ik ken de dijken en de dreven.
De resten van een volks verhaal
brengen legendes hier tot leven.
Het vlees is mals en dampend warm
bevlekt het bloed mijn witte hals.
Het avondmaal blijkt mee te vallen.
Het land spreekt hier in vossentaal.
Mijn vacht is roest, mijn sluipen stil,
onzichtbaar is mijn nachtelijk spoor.
Als straks de mens weer werken wil
slaap ik de nieuwe dag wel door.
Werk van Maria Caluwé
beeld Niko Van Stichel, Saleghemdijk Meerdonk
Echo
Ik ben de poort van heden naar verleden
en draag de eigenheid als last en lust.
De dijken die al zo lang waken,
vertellen mijn verhaal aan al wie
water, riet en boom passeert.
Weerspiegeld in de kreken,
hertaald door menig populier,
klinkt hier de echo van de velden.
Zij schreeuwen de bedreiging uit.
De stad die uit haar voegen barst
bekruipt ons schone, vlakke land.
Ginds glijdt al aan de horizon
een logge stalen doos voorbij…
Hier rijzen bomen hoog ten hemel
en vinden fietsers koel soelaas.
Hier kunnen akkers, dijken, kreken
nog ruiken naar de smaak van Waas.
Je kan hier licht en adem vinden,
weer kind zijn, fel en onbedreigd,
genieten van de hoge winden…
totdat de laatste merel zwijgt.
Geheimpje
Achter de bont en
blauwe onweerswolken
die snel als bliksem
bruisend kolken
liggen de wijde
lentegroene dalen…
‘t Is daar waar oude, broze dichters
altijd weer inspiratie halen.
Donderdag. Wit.
Dit is nog geen verrijzen, nee.
Dit is het wassen van het licht
dat opstaat met de zon
en alle kou en rouw verjaagt,
de warmte welkom heet
en stralend wit de lente viert.
Die dan, vanuit de bloesembotten,
de kaarsen aan de hoge kerselaar,
gretig de gloed verspreidt
met fabuleuze fakkels:
een bruidsstoet in april.
Dit is nog geen verrijzen, nee.
Dit is één fonkelend verlangen
dat dapper zich een uitweg zoekt,
met blozend liefelijke wangen
langsheen de tinten van de tijd.
Dit is de jongen van weleer
die pront ontwaakt,
zijn korte broek opduikt en
kleur na kleur en keer op keer
het pad opgaat langs bonte,
felle, lumineuze velden.
Dit is nog géén verrijzen, nee.
Dit is het feest van ’t vlakke land
dat altijd weer het leven viert
en stralend elk van ons pleziert
onder de hemel van april.
De lente draagt een zonnebril.